Bij het jenaplanonderwijs zitten leerlingen uit verschillende leeftijdscategorieën in zogenaamde stamgroepen bij elkaar. Binnen deze stamgroepen wordt wel een onderscheid gemaakt tussen de lesstof van de verschillende leerjaren, waarbij het accent op zelfstandigheid ligt. Het jenaplanonderwijs valt onder de noemer ‘algemeen bijzonder onderwijs’.
De speerpunten van het jenaplanonderwijs zijn:
- Spreken
- Spelen
- Werken
- Vieren
- Zelfstandigheid
- Samenwerking
Geschiedenis
Het oorspronkelijke onderwijssysteem werd bedacht door Peter Petersen, een pedagoog die verbonden was aan de universiteitsschool van Jena, een stad in het oosten van Duitsland. Peterson probeerde in 1924 een vernieuwende vorm van onderwijs uit, waarbij kinderen van verschillende leeftijden samen in één groep gezet werden. In de loop der jaren groeide dit project uit tot een school die toegankelijk was voor kinderen van 6 tot 15 jaar oud.
In 1962 werd het jenaplanonderwijs voor het eerst geïntroduceerd in Nederland. Suus Feudenthal-Lutter was het jenaplanonderwijs in 1955 voor het eerst tegengekomen en was meteen enthousiast over het systeem. Zij werd dan ook de grondlegger van de eerste jenaplanschool, welke in 1962 in de stad Utrecht geopend werd. Tegenwoordig telt Nederland 190 jenaplanbasisscholen en vijf middelbare jenaplanscholen. Het merendeel van de Nederlandse jenaplanscholen is aangesloten bij de Nederlandse Jenaplanvereniging (NJPV). Dit houdt in dat deze scholen de basisprincipes van het jenaplan navolgen.
Wat zijn stamgroepen?
In tegenstelling tot wat gebruikelijk is in het reguliere klassikaal onderwijs, zitten er in een stamgroep kinderen van verschillende leeftijden bij elkaar, die allen in hun eigen tempo en naar hun beste vermogen de lesstof tot zich nemen. De gedachtegang hierachter is om een situatie te creëren die nauw verwant is aan de natuurlijke situatie waarin een mens zich bevindt. Denk hierbij aan een gezin waarin ouders, broertjes en zusjes van verschillende leeftijden en niveaus samen een geheel vormen, of aan de samenleving waarin we ons bevinden.
Door te functioneren binnen een stamgroep ervaart een kind hoe het is om de jongste – of de oudste of de middelste – van een groep te zijn. Bij elke fase horen immers andere verantwoordelijkheden, werkwijzen en leermomenten. Zo wordt er een beroep gedaan op de oudere kinderen om de jongere kinderen te helpen wanneer dat nodig is. Hetzelfde geldt voor kinderen die een wat lager leerniveau hebben. Ook in dat geval wordt er een beroep gedaan op de behulpzaamheid en saamhorigheid van de leerlingen die deel uitmaken van de stamgroep.